150 JAAR VOLKSVERMAKEN

Op 26 juni 2024 bestaat de Koninklijke Vereeniging voor Volksvermaken 150 jaar. Voor het ontstaan van de Vereeniging tot en met het 100-jarig bestaan in 1974.

 

28 Augustus

Jaarlijks wordt in de stad Groningen op 28 augustus feest gevierd. De grondslag voor deze feestviering ligt in het jaar 1672, het jaar waarin de Republiek der Vereenigde Nederlanden in oorlog was geraakt met Engeland, Frankrijk en de bisschoppen van Munster en Keulen. Deze laatste twee, Christoph Bernard van Galen, bijgenaamd Bommen Berend en Maximiliaan Hendrik van Beieren vielen het oosten van de Republiek binnen. Zij trokken via de vesting Coevorden naar het noorden om het beleg te slaan voor de stad Groningen. De stad had zich onder leiding van Karl Rabenhaupt, baron van Sucha goed voorbereid op een belegering en was niet van zins zich zonder slag of stoot over te geven. Ondanks hevige beschietingen zagen de belegeraars dan ook geen kans om haar in te nemen. Teleurgesteld, terwijl ziekten in het legerkamp rondwaarden en de Keurvorst van Brandenburg, Frederik Wilhelm het Münsterse gebied dreigde binnen te vallen, gaven zij na vier weken, op 28 augustus (17 augustus oude stijl) het beleg op. Dit heugelijke feit was voor het stadsbestuur aanleiding om deze dag tot ‘vast-, danck- ende bededagh’ uit te roepen, die jaarlijks zou worden herdacht.

De Commissie tot Regeling van de Viering van de 28e Augustus

Van 1672 tot de komst van de Fransen in 1795 werden de activiteiten op deze feestdag door het stadsbestuur georganiseerd. De herdenking vond op gepaste manier plaats met herdenkingsdiensten in de stadskerken, een parade van de burgerwacht, het luiden van de klokken en de bespeling van het carillon van de Martinitoren. In 1795 werden de activiteiten rond de 28e Augustus gestaakt. En eerst in 1838, 43 jaar later, werd de draad weer opgevat. Dat niet direct na het vertrek van de Fransen in 1813 weer begonnen werd met de herdenkingsactiviteiten had twee oorzaken. Op 24 augustus, 4 dagen eerder, werd de verjaardag van koning Willem I gevierd. Dit gebeurde met een grote publiekstrekker, de harddraverijen buiten de stadspoorten. Twee grote feesten zo dicht bij-elkaar werd teveel van het goede geacht. Verder zag het stadsbestuur het niet meer als zijn plicht deze dag te organiseren. De positie van de stad en met haar die van het stadsbestuur was niet meer te vergelijken met die van voor 1795. Zij was een groot deel van haar macht over en greep op het omliggende gebied kwijtgeraakt en een gemeente tussen de gemeenten geworden. Op 14 juli 1838 werd door zo’n 125 aanzienlijke ingezetenen bij de gemeenteraad een verzoek ingediend om de dag van Groningen’s Ontzet, de 28e Augustus, weer als van ouds te vieren. De gemeenteraad besloot hierop niet in te gaan, maar opperde wel dat de burgers deze dag zelf zouden kunnen organiseren.

Het gevolg was dat op 18 augustus 1838 door een deel van de ondertekenaars van het verzoek de Commissie tot Regeling van de Viering van de 28e Augustus werd opgericht. Commissieleden waren: mr. P.W. van Heijningen Bosch, A. van Calcar, dr. P. Hofstede de Groot, A. Lamberts Hurrelbrink, H. Lunsing, J. Oomkens, mr. J.L. Schaep, U.G. Schilthuis Jzn., I.J. Sormanni, mr. Th. van Swinderen, mr. T.P. Tresling, A.L. Wichers en dr. P.H. Wolters. Het bestaan van de Commissie werd eigenlijk gekenmerkt door voortdurende problemen met de gemeente over medewerking aan en subsidiering van de activiteiten. De problemen begonnen al in 1839. Om de onkosten van de te organiseren activiteiten te dekken werd een subsidie aangevraagd. Dit verzoek werd door de raad op advies van een raadscommissie bestaande uit de heren mr. H.O. Feith en H.W. van Giffen niet ingewilligd. In hun advies stelden zij dat, omdat de 28e Augustus een jaarlijks terugkerende festiviteit zou zijn, deze ieder jaar minder publiek zou trekken en op den duur zou verlopen, zoals het met zoveel van dit soort festiviteiten het geval was. In 1840 ging een verzoek om het carillon van de Martinitoren te laten bespelen en vlaggen van de torens uit te steken dezelfde weg.

De afschaffing van de najaarskermis in 1854 had een gunstig effect op de waardering van de 28e Augustus. Om de ingezetenen nu niet alle mogelijkheden tot gepaste ontspanning en vermaak te ontzeggen werd er namelijk voorgesteld om in het vervolg de feestviering rond de 28e Augustus financieel te ondersteunen. De gemeenteraad stelde daarom een subsidie, groot fl. 800,— ter beschikking. Dit bedrag werd voldoende geacht ‘om de deelneming van de ingezetenen in ruime mate op te wekken’. Ook zouden de zo op grotere schaal mogelijk gemaakte festiviteiten vele bezoekers van elders in de stad brengen en ‘den neringdoenden groote voordelen aanbrengen’.   Deze subsidieverlening werd in 1867 een vaste post op de gemeentebegroting. De Commissie kende niet, zoals dat bij verenigingen het geval is, statuten, contribuerende leden en een door een ledenvergadering gekozen bestuur. Zij was financieel afhankelijk van de gemeentelijke subsidies en vrijwillige bijdragen van de inwoners der stad; dezen konden evenwel geen invloed uitoefenen op het commissiewerk. Vacatures in de Commissie ontstaan door overlijden of vertrek van commissieleden werden intern geregeld.

Om nu de werkzaamheden een meer vaste basis te geven was bij de commissieleden het plan gerezen om van de Commissie een vereniging te maken. Op 17 mei 1873 stuurden zij aan het college van B & W een conceptcirculaire, gericht aan de ingezetenen van Groningen over dit onderwerp, met het verzoek hun van advies te dienen en met de vraag of de gemeente eventueel invloed zou willen uitoefenen op de op te richten vereniging. Dit was kennelijk niet naar de zin van het college. Er was volgens het antwoord geen behoefte om op wat voor manier dan ook deel te nemen aan zo’n vereniging. De commissieleden werden zelfs geadviseerd om op de oude voet door te gaan, immers de gang van zaken rond de organisatie van de activiteiten en de financiering daarvan liep uitstekend. De gebeurtenissen van het jaar daarop zouden het tegendeel bewijzen. In ieder geval werden de reorganisatieplannen vermoedelijk als gevolg van deze negatieve reactie stilgelegd. Behalve de viering van de 28e Augustus werden door de Commissie ook andere activiteiten georganiseerd. Zo werd haar in 1874 door het college van B & W verzocht de feestviering in verband met het 25-jarig regeringsjubileum van koning Willem III ter hand te nemen. Hiertoe werd haar een crediet van f 1500,— in het vooruitzicht gesteld, wat de gemeenteraad nog moest goedkeuren. Maar het voorstel tot credietverlening haalde het niet in de raadsvergadering van 17 april. Voornamelijk libarale overwegingen lagen aan de afwijzing ten grondslag.

De overheid, in dit geval de gemeente, mocht haar onderdanen niet een feest afdwingen. Een volksfeest als een regeringsjubileum behoorde van de bevolking zelf uit te gaan. Kwam er uit de bevolking voldoende (financiële) steun voor zo’n feest, dan was er geen bezwaar dat de overheid ook een duit in het zakje deed. In dit geval had een geldinzameling een teleurstellend resultaat gehad, waaruit de gemeenteraad meende te mogen concluderen dat dit regeringsjubileum niet erg onder de bevolking leefde. Dit werd de commissieleden teveel. Zij hadden voor het feest al veel voorbereidingen getroffen en onkosten gemaakt. Op 19 april zonden zij een brief aan het college van B & W waarin zij meedeelden, dat het op deze manier weinig zin had verder te gaan met de organisatie, dat zij daarom voor de eer bedankten en de Commissie ophieven. Even leek het erop dat het regeringsjubileum in Groningen niet gevierd zou worden. Maar in een, op initiatief van mr. J.J. Cremers, jhr. mr. W.J. Ouintus en J.E. Scholten gehouden vergadering, werden de Commissieleden overgehaald de organisatiewerkzaamheden toch nog voort te zetten. Tevens werd door de initiatiefnemers een groot deel van de benodigde gelden binnengebracht.

Na de 12e mei werd de Commissie definitief opgeheven. De laatste commissieleden waren: W.C.A. Alberda van Ekenstein, G.L. Bulthuis, dr. J.H. Diephuis, Jb. Hesselink Az., A. Kamerlingh, P. Polman Gruijs, H.J. Sormanni, J. Suringa, H.J. Trip, J.J. Veltman, A.W. de Visser en F. de Wit. *

 

 

De Vereeniging voor Volksvermaken

Door het opheffen van de Commissie kwam nu ook de viering van de 28e Augustus in gevaar. In de Provinciale Courant van 19 juni 1874 verscheen een artikel van de redacteuren E.J.P. Jorissen en H.J. Steeghers waarin werd opgeroepen hierover een vergadering, of zoals deze werd genoemd, een meeting, te houden. Tijdens deze meeting op 26 juni, bezocht door een honderdtal belangstellenden, werd besloten een Vereeniging voor Volksvermakelijkheden op te richten. De naam werd al spoedig gewijzigd in Vereeniging voor Volksvermaken. De aanwezigen werden direct lid. Een nog te kiezen bestuur zou bestaan uit dertien leden. Op 4 juli werd het bestuur gekozen. De eerste bestuursleden waren: H.J. Sormanni (voorzitter), J. Suringa (secretaris), P.J. Vos (penningmeester), P. Beekhuis Damsté, D. Bruins, G. van Calcar, dr. J.H. Diephuis, A. Kamerlingh, Fr. Jul. von Kolkow, jhr. J.Q. Lewe van Aduard, J.C.A. van Rooijen, J.E. Scholten en J.J. Veltman. Volgens het reglement van 1881 stelde de vereniging zich ten doel ‘het regelen en leiden van doelmatige en gepaste volksvermaken en in het bijzonder de jaarlijksche viering van de 28 Augustus, den gedenkdag van Groningen’s Ontzet’. De statuten van 1924 en de voorstellen tot wijziging van de statuten uit 1981 geven geen wezenlijke verandering van de doelstelling. Direct werd door het bestuur de organisatie van de viering van de 28e Augustus ter hand genomen, een traditie opgebouwd door de opgeheven Commissie, die, onderbroken in de jaren 1914, 1939-1944 tot op de dag van vandaag wordt voortgezet.

Naast de viering van de 28e Augustus met ondermeer de paardekeuring, het concours hippique, de zomerkermis, het vuurwerk en de herdenkingsbijeenkomsten werden ook andere jaarlijkse activiteiten georganiseerd: Koninginnedag in samenwerking met de oranjevereniging Oranje Nassau, de viering van de 5e Mei, zomerconcerten, tochten voor ouden van dagen, de intocht van Sint Nicolaas en, ijs en weder-dienende, wedstrijden voor arren en looikes. Voor de oorlog werden vaker incidentele activiteiten georganiseerd zoals zwemwedstrijden, roeiwedstrijden en tentoonstellingen.

De vereniging is de oorlog niet ongeschonden doorgekomen. Bij beschikking van de Commissaris voor niet commerciële Vereenigingen en Stichtingen, H.W. Müller-Lehning van 26 februari 1942 werd zij opgeheven en geliquideerd. Bepaald werd dat het vermogen, de goederen en het archief aan een daartoe benoemde liquidateur overgedragen moesten worden. De inbeslag genomen goederen, waaronder een houten muziektempel met twee zijvleugels, hout dat gebruikt werd voor afzettingen en het afsteken van vuurwerk en een loods waarin dit alles werd opgeslagen, werden naar het Nationaal Tehuis te Lunteren overgebracht. Hier werden ze gebruikt bij de festiviteiten van de NSB. Na de oorlog waren deze materialen verdwenen.

Bij machtiging van de districtscommissaris van het Militair Gezag te Groningen van 27 juni 1945 werd de vereniging weer opgericht. Onmiddellijk daarop werden door het bestuur pogingen in het werk gesteld om het verlorene terug te krijgen. Pas in 1959 werd door het Nederlandsch Beheersinstituut, dat het vermogen van de voormalige Commissaris voor niet-commerciële Vereenigingen en Stichtingen moest liquideren 71,86% = fl. 3476,66 van de erkende vordering uitgekeerd. De goederen moesten als verloren worden beschouwd. In 1974, het jaar waarin het honderdjarig bestaan van de vereniging werd gevierd, kreeg Volksvermaken het recht het predicaat ‘Koninklijke’ te voeren. Ook werd in dat jaar het gedenkboek ‘Feest! In Gruno’s straten’ uitgegeven.

 

 

Bron: Groninger Archieven